Sinds 1999 bestaat de Economische en Monetaire Unie (EMU), die in Europa verantwoordelijk is voor het gezamenlijke monetaire beleid van de deelnemende landen. Deze EMU-landen zijn gehouden aan de –met elkaar afgesproken- eis om het begrotingstekort van de overheid niet te laten stijgen boven de 3% van het bruto binnenlands product (BBP). Deze grens van 3% geldt voor de gehele overheid, dus inclusief de gemeenten, provincies en waterschappen.
In 2011 hebben de Europese regeringsleiders deze afspraak herbevestigd nadat een groot aantal landen als gevolg van de economische crisis een EMU-tekort presenteerde dat hoger was dan de overeengekomen 3%. De afspraak is in Nederland vertaald in de wet Houdbare Overheidsfinanciën (wet Hof), die op 1 januari 2014 van kracht is geworden.
Eén van de uitwerkingen van de wet Hof is de verplichting voor decentrale overheden, waaronder gemeenten, in de begroting het EMU-saldo te presenteren, dat voortvloeit uit die begroting.
Het EMU-saldo wordt berekend op een manier die afwijkt van de manier waarop bij gemeenten het begrotingsresultaat wordt bepaald. Decentrale overheden zijn gehouden aan de regelgeving in het BBV, dat uitgaat van een stelsel van baten en lasten. Het zogenaamde EMU-saldo is een saldo van inkomsten en uitgaven (dus op kasbasis) en om dat te kunnen bepalen uitgaande van het begrote saldo van lasten en baten is een aanvullende berekening nodig.
In het overzicht is het EMU-saldo berekend voor de jaren 2016 tot en met 2018, zoals dat voortvloeit uit deze begroting.